Het tijdstip van hun oorsprong kan maar bij benadering bepaald worden maar al in 1183 is er sprake van de Watering van Veurne-Ambacht. In het oud recht is er niet alleen sprake van polders en wateringen, er waren ook nog gelijkaardige verenigingen onder de benaming van broeken, moeren, e.d. Tussen al die instellingen met verscheidene benamingen werd er vroeger nooit een scherpe juridische scheidslijn getrokken.
Polders vinden hun ontstaan in het feit dat bepaalde gronden eertijds werden ingedijkt en zo werden veroverd op de zee of op de aan het getij onderhevige rivieren. De eerste bedijkingswerken in onze streken worden gesitueerd in de tweede helft van de tiende eeuw en waren hoofdzakelijk het werk van de grote abdijen, zoals Ter Duinen, Sint Pieters en Sint Baafs. Later waren het rijke particulieren van adellijke komaf of de hogere burgerij die van de landsvorst een concessie kregen om schorren in te polderen.
Oorspronkelijk zal iedere eigenaar of gebruiker voor het beveiligen van zijn eigen grond gezorgd hebben. Langzamerhand ging men inzien dat alle betrokken eigenaars of gebruikers van een bepaald gebied dezelfde belangen hadden bij de verdediging en/of ontwatering van dat gebied en dat samenbundeling van krachten en middelen een onmiskenbaar nut opleverden. Zo kwamen verenigingen van eigenaars tot stand die "watering" genoemd werden. In het begin waren deze wateringen waarschijnlijk louter corporatistisch van aard, maar reeds in de 14de eeuw verwierven ze een publiekrechtelijk statuut.
De polders en de wateringen zijn ingestelde, territoriaal en functioneel gedecentraliseerde openbare besturen. Met deze uit het administratief recht overgenomen bepaling, wordt het volgende bedoeld: